Zaken geëindigd zonder straf of maatregel? Mail de redactie!

Geen straf in dubbele doodslag-zaak Brunssum

Feiten: 

Maastricht, 30 september 2009

- De meervoudige strafkamer van de rechtbank Maastricht heeft vandaag een 33-jarige man uit Brunssum veroordeeld voor het plegen van openlijk geweld. Het door de man aangevoerde beroep op noodweer heeft de rechtbank slechts deels gehonoreerd. Ondanks de veroordeling werd de man geen straf opgelegd. De man was in juli 2008 samen met zijn broer en twee vrienden naar R. gegaan omdat R. de zus van de man mishandeld zou hebben. Dit is uitgemond in een drama. Nadat de broer van de man R. had bedreigd met een koevoet heeft R. een mes gepakt en de broer doodgestoken. De man heeft hierop met pepperspray naar R. gespoten. Daarna heeft R. ook een van de vrienden van de man doodgestoken. De rechtbank is van oordeel dat de man zich wel schuldig heeft gemaakt aan openlijk geweld omdat hij mee is gegaan naar R. en een aandeel heeft geleverd aan diens bedreiging met de koevoet. Het spuiten met de pepperspray kan de man niet worden aangerekend, aangezien hij dit heeft gedaan nadat zijn broer met een mes was gestoken en er derhalve sprake was van noodweer.  

 Het oordeel van de rechtbank :


Verdachte is samen met zijn broer en twee vrienden naar [naam slachtoffer] gegaan omdat [naam slachtoffer] de zus van verdachte zou hebben mishandeld. Dit is uitgemond in een drama. Nadat [naam slachtoffer] met een koevoet was bedreigd heeft hij een mes gepakt en de broer van verdachte en een van diens vrienden doodgestoken. Ondanks dat verdachte zich bij dit drama zelf ook schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit, zal de rechtbank verdachte geen straf opleggen. Zij ziet voldoende rechtvaardiging voor deze beslissing in het geringere aandeel van verdachte in het geheel van de geweldshandelingen, maar vooral ook in de dramatische en ongewilde gevolgen hiervan. 
Advocaat: A.S. van der Biezen

www.kuijpersvanderbiezen.nl

Vrijspraak voor overtreding rookverbod.

Het hof baseert deze vrijspraak op een toetsing van het ‘Besluit Uitvoering rookvrije werkplek, horeca en andere ruimten’. Het hof is van oordeel dat dit besluit gedeeltelijk  onverbindend is, vanwege het ontbreken van een deugdelijke wettelijke grondslag. Althans voor zover het verplicht tot het instellen en handhaven van een rookverbod in horeca-inrichtingen zonder personeel. Het genoemde besluit blijft niet binnen de kaders die de wetgever in de artikelen 10 en 11a van de Tabakswet biedt. Deze artikelen staan volgens het hof niet toe dat een algeheel rookverbod voor horeca-inrichtingen zonder personeel wordt voorgeschreven Het hof concludeert dat artikel 3 van het Besluit uitvoering rookvrije werkplek, horeca en andere ruimten bij gebreke van een deugdelijke wettelijke grondslag onverbindend is voor zover het verplicht tot het instellen, aanduiden en handhaven van een rookverbod in horecainrichtingen zonder personeel. Uit het voorgaande vloeit voort dat niet kan worden gezegd dat, louter door geen rookverbod in te stellen, aan te duiden en/of te handhaven door rokende personen niet aan te spreken op hun rookgedrag, is verzuimd om te voldoen aan de verplichting tot het treffen van maatregelen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Tabakswet. De verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde.

Tappen advocaten is onrechtmatig

Oordeel rechtbank:

 De inhoudelijke kennisneming van tapgesprekken tussen een verdachte en een advocaat door een opsporingsambtenaar en/of een officier van justitie is op zichzelf niet in strijd is met artikel 126aa Sv en/of de ratio van het verschoningsrecht en/of de artikelen 6 en 8 EVRM. In de praktijk geschieden het afluisteren en het uitwerken van de tapgesprekken door politieambtenaren die betrokken zijn bij het bewuste strafrechtelijke onderzoek en is het vervolgens de behandelende officier van justitie (de zaaksofficier) die besluit tot vernietiging van de gesprekken. Dit is volgens de rechtbank in strijd met de ratio van het verschoningsrecht. De inhoudelijke kennisneming van telefoongesprekken (tapgesprekken) tussen een burger (verdachte) en een advocaat door opsporingsambtenaren en officieren van justitie is onrechtmatig als deze geschiedt door opsporingsambtenaren en officieren van justitie die inhoudelijk betrokken zijn bij het bewuste strafrechtelijke onderzoek en/of daarin formele bevoegdheden hebben of krijgen. De Staat handelt onrechtmatig door de inhoudelijke kennisneming te laten geschieden door genoemde personen en dient binnen drie maanden maatregelen te nemen die ertoe strekken dat de inhoudelijke kennisneming niet langer door deze personen geschiedt.

Rechter van zaak af na “partijdige” opmerkingen

Feiten: 

Verdachte in strafzaak  stelt zich op het standpunt dat de betrokken rechter door herhaaldelijk op de zitting mee te delen dat hij de verklaring, die verdachte op de zitting had afgelegd, ongeloofwaardig achtte en hem vervolgens uit te nodigen tot het afleggen van een meer aannemelijke verklaring blijk heeft gegeven van vooringenomenheid jegens verdachte of op zijn minst de objectieve schijn heeft gewekt dat hij zich reeds een oordeel over die verklaring had gevormd, waardoor bij verdachte de vrees dat de politierechter jegens hem een vooringenomenheid koesterde objectief gerechtvaardigd is.
Verdachte vraagt om nieuwe rechter (wraking).    
 

Oordeel wrakingskamer:


 Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. De rechtbank stelt voorop dat het een strafrechter vrijstaat om een verdachte te confronteren met bewijsmateriaal dat niet strookt met de verklaring van verdachte en dat de strafrechter zich daarbij mag bedienen van een scherpe en kritische vraagstelling.
In het onderhavige geval heeft de politierechter zich echter, zoals blijkt uit het proces-verbaal, niet van een confronterende en kritische ondervraging bediend, maar heeft hij verzoeker meegedeeld dat hij zijn verklaring niet geloofde en dat hij het jegens verzoeker fair vond om dit gevoelen uit te spreken en daarmee verzoeker uit te nodigen een meer aannemelijke verklaring af te leggen.
De rechtbank is van oordeel dat de opmerkingen van de politierechter zo dicht aanliggen tegen - eerst na het onderzoek ter terechtzitting te beantwoorden - schuldvraag, dat sprake is van een object gerechtvaardigde schijn van vooringenomenheid. Dit betekent dat, nu iedere schijn van partijdigheid of vooringenomenheid dient te worden vermeden. 
Verzoek tot wraking toegewezen, nieuwe rechter neemt zaak in behandeling.