Oordeel rechtbank:
De inhoudelijke kennisneming van tapgesprekken tussen een verdachte en een advocaat door een opsporingsambtenaar en/of een officier van justitie is op zichzelf niet in strijd is met artikel 126aa Sv en/of de ratio van het verschoningsrecht en/of de artikelen 6 en 8 EVRM. In de praktijk geschieden het afluisteren en het uitwerken van de tapgesprekken door politieambtenaren die betrokken zijn bij het bewuste strafrechtelijke onderzoek en is het vervolgens de behandelende officier van justitie (de zaaksofficier) die besluit tot vernietiging van de gesprekken. Dit is volgens de rechtbank in strijd met de ratio van het verschoningsrecht. De inhoudelijke kennisneming van telefoongesprekken (tapgesprekken) tussen een burger (verdachte) en een advocaat door opsporingsambtenaren en officieren van justitie is onrechtmatig als deze geschiedt door opsporingsambtenaren en officieren van justitie die inhoudelijk betrokken zijn bij het bewuste strafrechtelijke onderzoek en/of daarin formele bevoegdheden hebben of krijgen. De Staat handelt onrechtmatig door de inhoudelijke kennisneming te laten geschieden door genoemde personen en dient binnen drie maanden maatregelen te nemen die ertoe strekken dat de inhoudelijke kennisneming niet langer door deze personen geschiedt.