De feiten:
De rechtbank stelt vast dat alle hiervoor omschreven fouten en onregelmatigheden pas ten tijde van de verhoren bij de rechter-commissaris aan het licht zijn gekomen.
Verbalisant [naam verbalisant 1] is als tactisch coördinator aan het onderzoek verbonden. De rechtbank stelt vast dat [naam verbalisant 1] tijdens zijn verhoren regelmatig is teruggekomen op eerdere antwoorden, waarvan hij eerder in het verhoor had aangegeven hier 100% zeker van te zijn. [naam verbalisant 1] heeft hierbij zelf onder meer verwezen naar zijn ambtseed. Het is niet alleen de verdediging geweest die vraagtekens heeft geplaatst bij de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van [naam verbalisant 1]. Ook de rechter-commissaris heeft op enig moment aangegeven ernstig te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring(en) van [naam verbalisant 1]. De rechtbank acht het bijzonder kwalijk dat de verbalisanten in sterke mate aanleiding hebben gegeven tot het in twijfel trekken van hun betrouwbaarheid, waardoor zij naar het oordeel van de rechtbank tevens de betrouwbaarheid van het gehele onderzoek op het spel hebben gezet. Dit geldt met name voor de verbalisanten [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 4], die respectievelijk als tactisch coördinator en teamleider een zeer groot en belangrijk aandeel hebben gehad in het gehele onderzoek.Ten slotte wordt door de verbalisanten wisselend en/of tegenstrijdig verklaard met betrekking tot het antwoord op de vraag wat de wetenschap van de verbalisanten [naam verbalisant 2] en [naam verbalisant 1] is geweest over aan de zaak gerelateerde informatie ten tijde van het verhoor van [verdachte] op 9 oktober 2008 en welke antwoorden van [verdachte] dus gedeeltelijk zijn gebaseerd op vragen, voortkomende uit die wetenschap. De rechtbank concludeert hiermee dat er zowel op 9 als op 15 oktober 2008 als in de tijdspanne tussen beide data, het nodige is misgegaan. De vraag die voorts dient te worden beantwoord is of dit consequenties dient te hebben, en zo ja, welke.
Op grond van al het vorenstaande is de rechtbank tot het volgende oordeel gekomen. De rechtbank stelt vast dat er in ieder geval is gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 29, lid 3, van het Wetboek van Strafvordering, waarin is bepaald dat de verklaringen van een verdachte zo veel mogelijk in zijn eigen woorden moeten worden opgenomen, en de artikelen 152 en 153, lid 2, van het Wetboek van Strafvordering, waarin is bepaald op welke wijze een proces-verbaal dient te worden opgemaakt en aan welke vereisten het dient te voldoen. Dit zijn vormverzuimen en de vraag dient te worden beantwoord welke consequenties in het licht van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering daaraan moeten worden verbonden.
Dit artikel stelt dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk kan worden verklaard, indien blijkt dat bij het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd die niet meer kunnen worden hersteld. In tegenstelling tot hetgeen door de officier van justitie ter zitting van 13 januari 2010 is betoogd, is de rechtbank van oordeel dat er in het onderhavige geval sprake is van een vormverzuim dat onherstelbaar is.
Naar het oordeel van de rechtbank miskent de officier van justitie immers een aantal belangrijke punten, te weten:
1. hetgeen is opgenomen in het proces-verbaal van 14 oktober 2008 was in feite niet zíjn ([verdachte]’s) verklaring;
2. de verbalisanten hebben op 15 oktober 2008 tot driemaal toe verzuimd aan [verdachte] te melden dat er aanvullingen en wijzigingen waren toegevoegd aan zijn verklaring van 9 oktober 2008.
In ieder geval blijkt dit op geen enkele wijze uit het proces-verbaal van 15 oktober 2008;
3. [verdachte] heeft op 15 oktober 2008 aangegeven dat “hij het allemaal niet wilde horen”, dat hij zich wilde beroepen op zijn zwijgrecht en dat hij zich niet lekker voelde.
De opmerking van de officier van justitie dat de verklaring van [verdachte] op 15 oktober 2008 aan [verdachte] is voorgelezen, komt daarmee immers in een geheel ander licht te staan.
Oordeel Rechtbank:
Alles afwegende komt de rechtbank tot het oordeel dat er sprake is van een ernstige schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijk proces is tekort gedaan.
Immers, door het handelen van de verbalisanten valt niet meer naar behoren te reconstrueren hoe het verhoor van [verdachte] op 9 oktober 2008 precies is verlopen. De rechtbank is van oordeel dat er de nodige vraagtekens geplaatst dienen te worden bij de volgorde waarin het een en ander zou zijn verklaard, de wetenschap van aan de zaak gerelateerde informatie bij de verbalisanten [naam verbalisant 2] en [naam verbalisant 1], de vragen die aan [verdachte] zijn gesteld en de aanvullingen die na afloop van het verhoor door de verbalisanten zijn gemaakt op de verklaring. De “bekentenis” van [verdachte] vormt naar het oordeel van de rechtbank een essentieel onderdeel van het gehele onderzoek. Door de hiervoor geschetste gang van zaken is die verklaring, en daarmee ook het gehele onderzoek, dermate besmet, dat daaraan verregaande consequenties dienen te worden verbonden. Nu er sprake is van een fundamentele inbreuk op de procesorde, dient, los van de vraag of de verdachte in zijn belangen is geschaad, het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging. Die inbreuk raakt de rechtspleging immers in haar kern.
De rechtbank verwijst hierbij naar de arresten van het Gerechtshof ’s-Gravenhage van
21 februari 2008 (LJN BC7164) en de Hoge Raad van 1 juni 1999 (LJN ZD1143), waarin het zogeheten “Karmancriterium” is vastgelegd. Hierbij wordt met name in aanmerking genomen dat de gemeenschap een wezenlijk belang heeft bij eerlijke en volledige verbalisering door de politie, goede invulling van diens verantwoordelijkheid voor de opsporing door het openbaar ministerie en juiste informering van de rechter. Naar het oordeel van de rechtbank is daar in deze zaak geen sprake van.
Verklaart het OM niet-ontvankelijk in haar vervolging.